De moeraskat is een Aziatische kat uit de groep “kleine katten” en wordt ook wel Rietkat genoemd of moeraslynx, vanwege de pluimpjes boven de oren, als is hij totaal niet verwant aan de lynxen.
De moeraskat of Rietkat is een vrij algemene kat en hij dankt zijn naam aan zijn leefgebied; waterrijke gebieden met dichte begroeiing als moerassen, rietbedden, dichtbegroeide oevers of kusten. De verschillende ondersoorten van de moeraskat komen voor in: Iran, Pakistan, Afghanistan, Centraal-Azië, Vietnam, Laos, Cambodja, Yunnan, Himalaya, Thailand, Myanmar, Irak, Syrië, Sri Lanka, India, Bangladesh, Egypte en Zuidwest-Rusland.
Het is een vrij slanke kat die hoog op de poten staat. In Afrika ziet men soms de Afrikaanse wilde kat aan voor een moeraskat. Hij komt enkel in de Egyptische Nijldelta voor.
Uiterlijke kenmerken van de woestijnkat zijn korte staart, spitse oren (met “lynx” kwastjes). Staart is geringd en op poten lopen donkere strepen. Bij de meeste katachtigen zit wel een streepjes-of vlekkenpatroon. Ook al is het niet zichtbaar dan is het toch wel aanwezig, zelfs bij effen gekleurde vachten. De jongen hebben duidelijk zichtbare strepen die later verdwijnen. De meest voorkomende vachtkleuren zijn zandbruin, gelig grijs, roodbruin en grijsbruin. De kleur verschilt per leefgebied, invidu en populatie.
Net als de andere kleine katten is ook de moeraskat in principe een solitair dier. In de paartijd komen vrouwtjes en mannetjes bij elkaar en heel uitzonderlijk is dat het mannetje ook meehelpt de jongen groot te brengen. Dit komt bij enkele katachtigen voor zoals ook bij de rode lynx (bobcat) en bij de sneeuwpanter.
Na een draagtijd van ongeveer 63-70 dagen komen er 1-5 jongen ter wereld op een beschutte plek. De jongen worden twee maande gezoogd en ze blijven vijf maanden bij de ouders waarin ze alles geleerd wordt, zoals jachttechnieken en het herkennen van vijanden.In tegenstelling tot de andere katachtigen jaagt de moeraskat overdag. Op het menu staan knaagdieren, hazen, vogels, reptielen maar ook wel jonge axisherten en wilde zwijnen. De moeraskat komt vooral voor in waterrijke gebieden en is dan ook niet bang om te zwemmen. Hij vangt ook wel eens vissen in het water. Het is sowieso een groot misverstand dat katten niet van water houden of er bang van zijn. Op “katten en water” komen we nog nader terug op deze website. De jachttechnieken komen wel overeen met alle soortgenoten: dichterbij sluipen, bespringen en met een snelle beet in de hals doden.
Gelukkig is de toestand van de Moeraskat in het wild ook goed. Eindelijk eens een soort die niet met uitsterven bedreigd wordt.
Tekst en foto’s: B. de Jonge/WCM