Een kat die nog niet zo lang geleden in het nieuws was doordat er gezegd werd dat er een poema op de Veluwe gesignaleerd was. Mensen hebben een aangeboren angst voor grote katten en deze angst houdt stand door alle indianenverhalen die de ronde doen. Het bleek geen poema te zijn, maar hoe gevaarlijk is bijvoorbeeld een poema in vergelijking tot een hond? In een eeuw tijd zijn er in Amerika 11 mensen gedood door een poema. De populatie poema’s bedraagt dertig duizend. Honden bijten in datzelfde land jaarlijks driehonderd mensen dood.
Een vrij grote kat als de poema, die bijna zo groot kan worden als een panter, hoort toch tot de groep kleine katten (felis). Lichaamsgrootte is dus niet het enige kenmerk dat belangrijk is voor de onderverdeling.
De lange slanke poema is een naaste verwant van de jaguarundi of wezelkat en van de cheetah of jachtluipaard. Al doet zijn bijnaam, bergleeuw of zilverleeuw, anders vermoeden.
Deze wilde kat past zich heel makkelijk aan en voelt zich even goed thuis in een sneeuwbedekt berggebied als in het tropische regenwoud. In de koude, noordelijke bossen van Canada komen poema’s voor net als in de ravijnachtige berggebieden van Amerika, in de tropische regenwouden van Brazilië en op de pampa’s van Argentinië.
Behalve in voortplantingstijd leven de poema’s in holen, rotsspleten en dichte vegetatie en maar zelden hebben ze een vaste verblijfplaats.
Hoewel ze kennelijk goed bij extreme temperaturen kunnen leven, verlaten de poema’s in de winter gewoonlijk het hooggebergte om de herten en andere prooidieren te volgen. Evenals de andere katachtigen besluipt de poema zijn prooi en volgt hem als het moet. Vervolgens springt hij het dier op de rug en doodt hem met een krachtige beet in zijn nek met zijn dolkachtige tanden.
Poema’s jagen meestal in de vroege ochtend en in de namiddag of vroege avond. In gebieden waar nauwelijks mensen komen, gaat hij ook wel overdag op jacht. Ze hebben een groot jachtgebied en jagen op praktisch elk beest dat zij tegen komen: van muis tot eland.
De poema, meestal rood of bruin van kleur, staat bekend om zijn kracht, uithoudingsvermogen en souplesse. Hij kan wel zeven meter en verder springen. Hij presteert het om vijf meter hoog in een boom te springen en dan klimt hij nog hoger om een beter uitzicht te hebben. Van wel twintig meter hoog kan hij zich op de grond laten vallen zonder zich te bezeren.
Het territorium van mannetjes en vrouwtjes kunnen elkaar overlappen. Zo kan een mannetje gemakkelijk bemerken of een vrouwtje paringsbereid is en dat kan zij in ieder jaargetijde zijn.
Normaal solitair van aard, onderbreken de mannetjes en vrouwtjes tijdens de paringstijd hun solitaire bestaan en ze gaan dan samen jagen en slapen. Na deze korte verlovingstijd van ongeveer twee weken trekt het vrouwtje zich terug en, na een draagtijd van ongeveer negentig dagen, brengt ze twee tot zes jongen groot op een verborgen plaats. De jongen worden ongeveer drie maanden gezoogd maar eten binnen zes weken al vlees. Na negen maanden kunnen ze al jagen.
Ze blijven wel twee jaar bij de moeder en daarna blijven de jongen nog een tijdje bij elkaar.
Tekst en foto’s: Babette de Jonge/WCM