De prachtige sneeuwpanter valt onder de groep “Grote Katten” en is verwant aan de andere grote katten zoals de tijger, leeuw, luipaard en jaguar. Hij oogt groter dan hij in werkelijkheid is door de enorme dikke vacht maar in feite is hij iets kleiner dan de luipaard.
Vergeleken met de meeste andere leden van de kattenfamilie heeft de sneeuwpanter een staart die in verhouding tot zijn lichaam aanzienlijk langer is.
Het zal niemand verbazen dat er ook op deze kat genadeloos jacht wordt gemaakt vanwege zijn prachtige pels. Hij is inmiddels officieel een beschermde diersoort maar desondanks vinden sneeuwpanterpelzen nog altijd afzet in de bonthandel.
Ook in dierentuinen mag de kat een zeldzaamheid worden genoemd. Het voortplantingssucces van in gevangenschap gehouden sneeuwpanters is niet bijzonder groot, zoals bijvoorbeeld met tijgers en leeuwen wel het geval is. Om het overleven van de sneeuwpanter zeker te stellen dienen nu acuut maatregelen genomen te worden.
De sneeuwpanter leeft in berggebieden van Azië, van Afghanistan tot West-China en noordelijk tot in het hooggebergte van de Himalaya. Deze gebieden zijn niet makkelijk bereikbaar en omdat er maar weinig prooidieren leven, doorkruist de sneeuwpanter een zeer groot gebied. Om deze reden zal de mens hem slechts zeer zelden te zien krijgen. Het gebrek aan prooidieren werkt soms wel in de hand dat de sneeuwpanter op huisdieren gaat jagen als hij de kans krijgt. De mensen lopen geen gevaar zolang ze afstand houden. Net als de andere wilde katten is ook de sneeuwpanter geen menseneter maar een mensenvrezer.
Zijn licht, fraai gevlekte pels beschermt hem zowel tegen hitte als tegen de ijzige kou in de sneeuwrijke winter. Op zijn voetzolen zitten dikke haarkussens waardoor hij over het sneeuw kan lopen zonder erin weg te zakken. In de zomer beschermen dezelfde kussens hem tegen de scherpe rotspunten en tegen de grond die door de zon gloeiend heet kan worden.
De gebieden waar de sneeuwpanter leeft bestaan uit zwaar terrein en er komen relatief weinig prooidieren voor. Daarom gaat hij alleen op jacht. Prooidieren zijn blauwschapen, steenbokken, wilde geiten, hazen en zelfs vogels en muizen. In de winter gaat het jagen makkelijker en maakt hij meer prooidieren buit in lager gelegen gebieden. Daar jaagt hij op herten, gazellen en wilde zwijnen. Met zijn jachttechniek bewijst hij ook een echte kat te zijn: hij sluipt naar zijn prooidieren toe en stort zich dan met een plotselinge sprong op hen. Een sneeuwpanter kan toegankelijke rotspunten bereiken.
Het vrouwtje wordt twee maal per jaar bronstig. Eerst een week lang en, als er dan geen paring heeft plaatsgevonden, nog een periode van zeventig dagen. De paartijd van de sneeuwpanter ligt aan het eind van de winter. Ongeveer veertien weken na de paring worden er twee of drie jongen geboren in een nest dat het vrouwtje gebouwd heeft tussen de rotsen, bekleedt met haren van haar eigen vacht.
De jongen zijn donkerder gekleurd dan de moeder en in de eerste weken zijn ze nog blind. Na ongeveer tien dagen kunnen ze kruipen en na twee maanden beginnen ze vast voedsel te eten. Ze zijn daarbij afhankelijk van wat hun moeder brengt. Soms helpt het mannetje mee met het grootbrengen van de jongen en dan vormen ze met zijn allen tijdelijk een hecht gezinnetje.
Tekst en foto’s: Babette de Jonge