De Tijgerkat is de kleinste van de pardelkatten (=Ocelot, Margay, Geoffroykat en Nachtkat) en komt voor in Latijns-Amerika. Naaste verwanten zijn ook de in Azië voorkomende Bengaalse tijgerkat en de Roestkat, gezamenlijk bekend onder de naam “tijgerkatten”.
De tijgerkat is klein van stuk maar groot van karakter. Een fel karakter compenseert hun geringe formaat. Zijn vacht is okergeel met zwarte rozetvlekken en de onderzijde van de vacht is net als de kop lichtgekleurd. De staart is zwartgeringd. Net als bij de panters, jaguars en servals kunnen er ook geheel zwarte tijgerkatten voorkomen. Deze melanistische katten komen vooral in het zuiden van Brazilië voor.
De tijgerkat komt met name voor in laaglandregenwouden, vochtige bergbossen en in nevelwouden. Soms is hij ook op plantages of in droogbossen te vinden. Ze zijn met name ’s nachts actief en evenals de andere kleine katten leven ze solitair.
Net als de andere pardelkatten kan ook de tijgerkat zeer goed klimmen. Hij leeft echter voornamelijk op de grond. Zijn territorium bakent hij af door urine te sproeien en door het maken van krabsporen op boomstammen.
Na een draagtijd van ongeveer 70 dagen worden meestal 1-3 jongen geboren. Na twee weken openen de jonge tijgerkatten hun ogen. Na ongeveer twee maanden eten ze voor het eerst vast voedsel.
De belangrijkste prooidieren voor tijgerkatten zijn insecten, hagedissen, knaagdieren en vogels. Heel af en toe vangen ze kleine apen.
De toestand van de tijgerkat in het wild is zorgwekkend te noemen.
Tekst en fotos: Babette de Jonge
Website: www.wildcatsmagazine.nl